Ergens aan het eind van het rondje Weesp dat ik gistermiddag met Pieter liep, troffen we een oude man met een hengel in zijn hand, een emmertje in de mand op zijn stuur, en een bakje met maden op zijn bagagedrager. “Heeft u uw avondeten al bij elkaar?”, vroeg ik hem terwijl we stil hielden.
“Nou, ik sta hier pas net”, zei het mannetje met onvervalst Amsterdam accent, “maar ze willen best bijten ja.” Demonstratief opende hij het emmertje dat in zijn fietsmand stond en ik zag een stuk of acht kleine visjes paniekerig rondzwemmen, naarstig op zoek naar de uitgang die ze niet zouden vinden. “Die gaat u toch niet eten?”, vroeg ik ongelovig. Van die visjes moest hij er wel driehonderd bakken als het tot een beetje leuke maaltijd wilde leiden. “Nee, dat is aas.” Het klonk als ‘aasch’. “Aas waarmee ik snoekbaarzen ga vangen in het kanaal. Daar.” Hij wees in de richting van een rij bomen kilometers van ons vandaan, waar het Amsterdam Rijnkanaal loopt als mijn topografiekennis me niet enorm in de steek laat.
“Snoekbaarzen zijn lekker hoor”, zei hij er bijna likkebaardend achteraan. “Moet jij eens zien wat zo’n stukkie snoekbaars in een restaurant kost tegenwoordig. Nee, snoekbaarzen zijn echt lekker.” Hij ging allengs zachter praten, als rook hij het sudderende visje al in zijn koekenpannetje. Hij herpakte zich. “En dit”, op dat moment had hij weer beet en hing er een schlemielig klein zilveren visje aan zijn haak, “is een bliekje. Daar is de snoekbaars gek op.” Behendig haalde hij het beestje, wiens schubben als paerlemoer schitterden in de lage avondzon, van de lijn, haalde het dekseltje van zijn emmer een centimeter omhoog en schoof het beestje zo bij zijn soort- en lotgenootjes. Hij keek me even aan met heel heldere knalblauwe ogen in een gebruind gezicht en glimlachte breed. Ik ben niet echt een voorstander van vissen, maar zoals deze oude man ermee bezig was, scheen me bijna romantisch toe. Ik glimlachte terug en keek toe hoe hij een nieuwe made aan zijn haak reeg. Intussen was er een zwanenfamilie aan komen zwemmen, die de drukte aan de waterkant eens van dichtbij wilden komen bekijken. “Oh kijk”, zei ik blij. “De zwanen zijn ook gearriveerd. Prachtig hè, die drie grijze jongen?”
De man wierp een korte blik op de zwanen, gooide zijn hengel met een zwier in het water en zei: “Die zwanen kunnen oprotten.”
No reacties