Soms heb je van die dagen. An sich zijn ze niet heel bijzonder, maar door een paar kleine dingetjes die gebeuren, worden ze dat toch. Een blik, een gesprekje, iets wat je opvangt waar je om moet grinniken. En dan opeens wordt zo’n dag er één voor een briefje in de pot (Pieter en ik hebben een pot waarin we een briefje stoppen als ons iets bijzonders overkomt, of als we heel blij zijn, of als iets memorabels gebeurt. Aan het eind van het jaar openen we alle briefjes bij een lekker diner, en dan komen al die herinneringen als kleine sterretjes in een oneindig universum van dingen die ons zijn overkomen weer tevoorschijn. Dat zijn de mooiste avonden. Waarvoor we dan weer een briefje in de pot stoppen). Goed. Afgelopen zaterdag was zo’n dag.
Ik was in de Albert Heijn. We zouden langsgaan bij onze oude buurtjes die een kleintje hebben gekregen en in Werkhoven zijn gaan wonen, en ik had beloofd iets lekkers mee te nemen. Ik stond bij het taartschap en mijn oog viel op een prachtige Red Velvet aardbeientaart. Ik pakte de bovenste uit de koeling en ging verder richting de haloumi, die ik had bedacht voor het avondeten. Ik wierp in het felle licht nogmaals een blik op de taart die ik vast had en zag dat de slagroom wat geplet was. Ik terug naar de koeling, want als ik taart koop moet ie wel perfect zijn, dat snap je. Sta ik daar bij die koeling een beetje te klooien om de taarten zonder ze te beschadigen om te wisselen, hoor ik naast me: ‘Taarten omruilen, dat doen we niet hè?” Ik schrok, en keek op. Een man met bruine krullen en vrolijke ogen keek me glimlachend aan.
‘Ik ruil mijn taart alleen maar om voor een mooier exemplaar’, zei ik oenig, alsof ik mijn actie aan hem moest verantwoorden.
Hij schudde zijn hoofd, en zei terwijl hij naar mijn taart keek: ‘Nee nee, ik heb je gezegd: taarten ruilen, dat doen we niet. Daar hebben we het nou al zo vaak over gehad.’
Ik begon te lachen. ‘Ik kan me van dat gesprek helemaal niets herinneren.’
Ik pakte snel de mooie taart, keek hem nog even aan en liep weg. Achter me hoorde ik hem nog zeggen: ‘We hebben het erover gehad!’ en toen een grinnik. Lachend liep ik naar de kassa.
Na het afrekenen kwam ik buiten en werd ik bijna omver gerend door twee jongens. Wat zullen ze geweest zijn, 12 jaar oud? De één was groter dan de andere, en het kleintje rende achter de grote aan. En snel ook. Tussen geparkeerde fietsen door, blind over het fietspad, sprinten over de stoep. Ze lachten niet, het leek menens. Toen hoorde ik het kleine jochie roepen: ‘Je durft niet hè?’ Hij had een verbeten uitdrukking op zijn gezicht terwijl hij de grote jongen achternarende alsof zijn leven ervan afhing. ‘Altijd zoek je ruzie’, schreeuwde hij gefrustreerd, ‘maar als we dan eenmaal ruzie hebben, dan gebeurt er helemaal NIETS!’
Met een glimlach van oor tot oor liep ik de hoek om, naar huis. Ik hou van dat soort gespreksflarden. Pieter en ik hoorden ooit, toen twee dames van achter in de vijftig ons tegemoet kwamen lopen, hoe de één tegen de ander siste: ‘Als ik doodga, wil ik niet dat ze ook maar één cent van me krijgen!’ Heerlijk. Daar gaat natuurlijk een enorm verhaal achter schuil, waar Piet en ik dan over fantaseren. Tegen de tijd dat we zijn uitgewandeld hebben we helemaal bedacht wat aan zo’n opmerking ten grondslag moet hebben gelegen.
Later die middag ging ik hardlopen. Het was een graad of 11. Moeilijk voor hardlopen: te koud voor een t-shirt met lange mouwen, maar te warm om er een regenjackie overheen te doen. Toch maar voor het t-shirt gegaan. Eerst vijf minuten inlopen, dan pas gaan rennen. Zo heb ik het geleerd en zo doe ik het dus heel braaf. Maar dat betekent wel dat de eerste vijf minuten koud zijn. Ik had nog net geen blauwe lippen toen ik met hoog tempo, aangespoord en opgejut door de muziek in mijn koptelefoon, door mijn straat liep en een jongen met een pet op me tegemoet kwam. We keken elkaar aan – alleen dat al is vrij uitzonderlijk tegenwoordig – en toen knipoogde hij! Dat had ik al in geen jaren meer gezien, dat een onbekend persoon naar me knipoogde. Het deed me gewoon wat. Alsof ik werd gezien, geregistreerd. Dat klinkt heel pathetisch, maar het was echt zo. Misschien dacht hij wel: ach die ouwe vrouw heeft het zo koud, wat sneu. Maar dan nog: die knipoog kon ik maar mooi in mijn zak steken. En dat deed ik dan ook. Mijn hardlooprondje ging als op vleugels en nog steeds glimlachend kwam ik thuis.
Ik wilde er een briefje voor in de pot doen, voor al deze kleine dingetjes. Maar hoe zou dat kunnen, met zo weinig woorden en in dat priegelhandschrift van me? Dus ik besloot er maar een blog over te schrijven. En jullie ermee lastig te vallen. Bij dezen.
No reacties