Camino del Norte: Mondoñedo – Abadín, 17km

0

Pieter weet het meteen als hij opstaat vanochtend: dit wordt hem niet. Zijn voet is niets beter geworden gedurende de nacht. Tijdens ons ontbijt bespreken we de opties. De eerste bus naar Abadín vertrekt pas maandagochtend. Dat is een beetje laat. Een steunzooltje ergens vandaan halen dan? We zien dat er drie podologen in Ribadeo zijn, waar we eergisteren startten, wellicht is één daarvan open? We bellen ze allemaal. Overal antwoordapparaten. Tja. Zaterdag is geen handige dag om geblesseerd te zijn. Terug in ons hotel vragen we de uitbater of hij nog briljante ideeën heeft. ‘Taxi?’ oppert hij. Zover waren wij ook al gekomen. Om elf uur pakt Pieter een taxi. En ik in mijn eentje de benenwagen.

Dit is Pieters tochtje

Om de hoek bij het hotel duik ik een klein kruideniertje in. De dame die er werkt kletst uitgebreid met elke klant. Van de taal versta ik niets; het lijkt wel Portugees. Als ik aan de beurt ben, vraag ik om volkoren brood. Heeft ze dat? Ze loopt naar haar broodrekje en wijst naar een rond brood.

‘Met noten en rozijnen,’ zegt ze. Het water loopt me in de mond. ‘Mag ik een halve?’ vraag ik. Ze kijkt me aan alsof ik gek ben. ‘Hij is een beetje zwaar,’ zeg ik terwijl ik zielig kijk. Ze blijkt ongevoelig voor zielige pelgrims en haalt haar schouders op. Ik doe hetzelfde en loop met het brood, dat 750 gram blijkt te wegen (!), naar de kassa. Daar valt mijn oog op kersen zo groot als pruimen. Nu ik toch al extra kilo’s aan het verzamelen ben, kan dat er ook nog wel bij. ‘Mag ik er daar een paar van?’ Ze knikt, maar wijst naar het kratje eronder. ‘Die kleine zijn goedkoper hoor.’ Van die kleine wil ik niets weten, die grote wil ik. ‘Doe me toch die maar. En een cola zero.’

Met een tas die nauwelijks te tillen lijkt met al die lekkernijen, loop ik langs die mooie knielende kathedraal van Mondoñedo. Ik zie nergens gele pijlen, maar mijn Organic Maps app wijst me de weg. Als ik aan de rand van het dorp ben en besluit mijn t-shirt lange mouwen uit te trekken, komt een oud mannetje naar me toe.

‘Wordt een pittige dag vandaag,’ zegt hij. Hij kijkt op zijn horloge. ‘Als je nu pas vertrekt, ben je niet vóór half vier in Abadín.’

‘Is niet erg,’ zeg ik, terwijl ik me insmeer met zonnebrand, ‘het is mooi weer. Vanaf hier is het elf kilometer klimmen, geloof ik hè?’

Hij knikt bevestigend en steekt zijn vingers achter zijn riem. ‘Vandaag is de zwaarste etappe van de camino. Naar Abadín.’

‘We gaan het zien,’ zeg ik heldhaftiger tegen hem dan ik me voel, terwijl ik mijn tas op mijn rug hijs.

‘Mucha suerte,’ zegt hij. Dan loopt hij weg en hoor ik hem achter me uitgebreid zijn strot leegschrapen en een grote fluim op straat spugen. Heerlijk, dit soort mannetjes.

Als ik na twee kilometer achterom kijk, ligt Mondoñedo links beneden in het dal. Zelfs de knielende kathedraal is te zien.

De asfaltweg het dorp uit stijgt inderdaad aardig. Ik zet me mentaal schrap om dit ruim twee uur vol te houden en pas mijn tempo aan. Rustig aan, dan breekt het lijntje niet. Na een kleine twee kilometer snap ik het niet meer: de weg stijgt niet langer, maar daalt. Daarna loop ik geruime tijd gewoon plat, waarna het weer iets stijgt, maar verre van heftig. Als ik vervolgens op een kilometerpaaltje kijk om te zien of ik het 150 km-tot-Santiago paaltje al voorbij ben, zie ik tot mijn schrik dat er überhaupt geen kilometerstand staat aangegeven. Op het paaltje staat ‘C. Complimentario.’ Hè? Ik zit hier helemaal niet op de camino, dit is een alternatieve route! Ik check Organic Maps en zie dat ik keurig op de rode lijn loop. Straks doorkruis ik als het goed is de gehuchtjes Barbeitas, Maariz en Pandín. Daarna ga ik naar de informatie die waw.travel ons gegeven heeft. Die zegt dat ik door Cesuras en Mont Pico kom en vandaag in totaal 13.5 km zal doen. Dat zal dan wel de echte camino zijn. Waar ben ik nou fout gegaan?

Het is hier absoluut prachtig. Op de voorgrond een horreo, mét spikes. Zo zie je ze hier veel.

Het doet me denken aan vijftien jaar geleden, toen ik in mijn eentje van Amsterdam naar Santiago liep (waarover ik het boek De wondere weg – Dagboek van een pelgrim heb geschreven). Ik vertrouwde altijd op het rood-wit van de route, tot ik op een dag een bordje miste en volledig verdwaalde. Ik raakte compleet in paniek, liep uiteindelijk in de brandende zon 36 kilometer en kwam huilend aan op de plek van bestemming. Not my finest hour! Vanaf dat moment werd ik onzeker zodra ik iets te lang geen rood-wit vond, en dat gevoel heb ik nu ook een beetje. Kom ik vandaag überhaupt nog wel op de juiste camino? En dan loop ik ook nog zonder Pietje om het aan te vragen! Ik vind het vreemd om hier zonder hem te zijn. Ik maak druk foto’s en neem af en toe zelfs een filmpje op, maar die kiekjes van mij halen het natuurlijk niet bij zijn mooie fotografie. Het is niet anders.

De onrust over waar ik nou fout ben gegaan staat keihard genieten gelukkig niet in de weg. Het is hier werkelijk spectaculair mooi. De asfaltweg loopt licht op en neer en wordt omzoomd door haagbeuken, boswilgen, hazelaren en tamme kastanjes (ja ja mensen, ik heb mijn Picture This app weer eens geraadpleegd 🙂 ). Een geluid van een rivier in het dal zwelt aan en sterft dan weer weg. Het dal ligt zacht glooiend aan mijn linkerhand, de velden met eucalyptus – die hier bruinrood zijn in plaats van groen – maken het een prachtig mozaïeklandschap, zoals Annemiek van waw.travel zou zeggen. Ik hoor helemaal niets dan vogeltjes en zie de hele dag geen enkele andere pelgrim. Als ik na zeven kilometer een klein kapelletje nader, Capelle San Vicente de Trigas, zie ik twee bankjes in het voorportaaltje. Het is er nat en koud. Ik loop nog even door.

Tweeënhalve kilometer verder loop ik Lousada binnen. Een oud vrouwtje staat aan de kant van de weg een beetje om zich heen te kijken, naast haar ligt een herdershond in het gras. ‘Hallo mevrouw,’ groet ik haar, ‘ik ben bang voor honden. Is uw hond lief?’

‘Och vrouwke,’ zegt ze, ‘mijn hond doet niets. Wilt u wat water?’ Ze maakt van haar hand een soort drinkbeker en tikt met haar duim tegen haar lip. Het gebaar is te zoet. Ik hou de slang van mijn waterzak omhoog. ‘Ik heb nog, dank u wel.’

‘Mijn hond is lief hoor,’ zegt ze ten overvloede. Het dier kijkt niet eens op als ik langsloop. ‘Hij is pas vier jaar oud.’

‘Hij is prachtig,’ zeg ik. ‘Fijne dag!’

‘Buen camino!’ Ze steekt haar handen in haar schort en tuurt weer het dal in.

Na Lousada, dat helemaal niets voorstelt, verlaat het pad de asfaltweg. Ik duik een stenig pad in en kom beneden aan uit bij het riviertje dat ik al de hele tijd hoorde. Tijd voor lunch! Dat ik op een alternatieve camino zit merk ik ook doordat er nergens bankjes zijn. Op een oud, mossig muurtje bij de ruïne van iets wat een oud fabrieksgebouw lijkt, pak ik mijn kilo brood, mijn kilo kersen en mijn colaatje. Welk een maal!

Check out die lunch!

Mijn driekwart kilo brood is heerlijk. Wel een beetje veel 🙂

Daarna draai ik een hoek om en dan weerklinken de woorden van het mannetje in Mondoñedo in mijn hoofd. Stijgen! Niet een beetje steil en niet een beetje lang. Hartslag omhoog naar 136, hoofd rood als een biet, en klimmen maar. Echt lang is het niet eens, een kilometer of twee, maar als ik bovenaan sta, is mijn lunch verteerd. Zoveel staat vast.

Het stenige pad rondt de heuvel en daar is dan opeens een snelweg. En een tankstation. En een tachtig kilometer weg. Het is bevreemdend om vanuit de totale stilte en rust nu opeens in het verkeerslawaai te staan.

Maar gelukkig duurt dit niet lang. Al na een halve kilometer buigt het pad weg van de snelweg. Bij het gehuchtje A Xesto kruis ik de N-weg en loop ik tussen de akkers en velden met koeien onder een wolkeloze hemel en in de brandende zon richting Pieter. Pas als ik het bizarre dorp Gontán heb doorgewandeld, zie ik een kilometerpaaltje mét kilometers. Blijkbaar zit ik weer op de officiële camino, en moeten we nog exact 140,993 kilometer naar Santiago.

Ik hoop maar één ding: dat ik die volle 140,993 kilometer mét mijn lieve Pieter loop.

Slapen: Casa Goas, een fijn, megaschoon Albergue/Pensión/Restaurant aan de hoofdweg in Abadín. Ze spreken er Engels en zijn mega-flexibel: Pieter mocht al om 11.15 uur op de kamer. Perfect geregeld weer!

Over de schrijver

Marlies

Niets zo leuk als wandelen. Als ik wandel, voel ik me op z'n fijnst: mijn lijf aan de slag, mijn hoofd in de ruststand. Maar wat ik ook heel leuk vind, is schrijven. En op deze blog komen die beide passies samen: schrijven over wandelen. Dat dat hier kan, is een groot cadeau. En dat jij meeleest, is een minstens zo groot cadeau. Dus welkom op deze blog! Laat me vooral weten wat je vindt! Oh, en we hebben ook een account op Polarsteps, Facebook en Instagram. Mocht je exact willen zien waar we uithangen, of meer foto's bekijken en minder geouwehoer lezen. Kan allemaal :)

No reacties