De mist blijft in minuscule druppeltjes in ons haar hangen als we Lugo verlaten. We passeren een bakker en kopen er een brood van minstens een kilo, en met een zware rugzak – want ook veel snackwerk over van onze rustdag – passeren we rivier de Miño. Zien we daar nou een ijsvogeltje vliegen? We weten het niet zeker; de mist beneemt ons aardig het zicht.
Vandaag is, voor het eerst sinds best een tijd, een asfaltdag. In eerste instantie is de weg best druk, maar in de loop van de ochtend slaan we andere wegen in en hoeven we niet meer zo vaak opzij te gaan voor langsrijdende auto’s. Het biedt ons de mogelijkheid gedrieën naast elkaar te lopen als we in gesprek raken met de Slowaakse Katarina. Ze haalt ons eerst in, dan wij haar, dan zij ons weer en als wij haar voor de tweede keer voorbij lopen omdat ze haar trui uittrekt, vragen we haar maar eens hoe het gaat. Ze heeft haar enkel in het verband en oogt enorm gehaast, maar heeft toch wel zin in een kletspraatje. We hebben het over haar ervaringen op de camino. Ze heeft blijkbaar nogal pech. Op dag 2 viel ze en haalde ze haar hele scheenbeen open, op dag 4 verbrandde ze zo erg in haar gezicht dat ze een zonnesteek opliep en twee dagen met koorts in bed kwam te liggen, en op dag 6 begonnen haar beide enkels op te spelen. Het is vandaag dag 8 van haar camino en gister ontdekte ze een blaar ter grootte van een tennisbal onder haar voet. Haar ene enkel is inmiddels volledig ingetapet, voor de ander moet ze nog tape kopen, maar die doet aardig zeer.
‘Ik weet niet wat de camino me probeert te vertellen’, zegt ze. ‘Vorig jaar liep ik hem ook, de Norte dan, en toen had ik geen centje pijn.’ Ze begint spontaan te huilen en vertelt ons dat ze vorig jaar op pad ging om de zelfmoord van haar beste vriendin een plekje te geven. ‘Ik wilde heel graag alleen zijn, niemand om me heen hebben. Die camino was fantastisch.’ Ze droogt haar tranen met een snelle beweging langs haar wangen en glimlacht dan. ‘Ik zat er mentaal doorheen en kreeg misschien daarom fysiek geen last. Nu voel ik me mentaal veel sterker, en misschien moet ik daarom fysiek wel meer lijden.’
Ik wou dat ik het je kon vertellen, Katarina. Ik heb werkelijk geen enkel idee. Wel neem ik me voor dat als we vanavond in hetzelfde hostel zitten, we haar uitnodigen om met ons te eten. Dan kunnen we haar hopelijk in ieder geval een gezellige avond geven. Dat lijkt me toch wel het minste dat we voor haar kunnen doen.
Ze vertelt ons dat ze heimwee heeft. Dat ze verdrietig is omdat ze door haar enkelproblemen de groep is kwijtgeraakt met wie ze liep. ‘Ik denk dat dit mijn laatste camino wordt’, zegt ze met trillend kinnetje, ‘want zo is het eigenlijk niet zo leuk.’ Ik zou haar wel een knuffel willen geven, maar dat zou een beetje vreemd zijn aangezien we elkaar pas vijf minuten kennen. Dus ik doe het niet, maar aai haar wel even over haar arm. Dan pakt ze haar snelle tempo weer op en laat ons achter. Arme Katarina.
Inmiddels doet de zon haar werk en verdwijnt langzaam maar zeker de mist. Het blijkt hier hartstikke mooi te zijn. Het asfalt maakt even plaats voor een prachtig bospad. Een holleweg langs een oude stenen muur waarvan elke steen in helgroen mos gewikkeld is, en aan beide zijden is de hele bosbodem bedekt met varens in vele tinten groen en bruin. Jonge dennenbomen zorgen dat er aardig wat licht op valt, en groepjes eucalyptusbomen geven ons het idee soms door een sauna te wandelen. Heerlijk die geur!
Na twintig kilometer treffen we pas de eerste bar sinds we Lugo verlaten hebben. Iedereen die we vandaag onderweg hebben gezien, zit in de grote tuin. Cola’tje, ijsje, bocadillo, koffie, er wordt hier goed geconsumeerd. Wij nemen zelf een cola zero en eten een stuk van onze kilo brood. Nu nog maar acht kilometer. De afstand tot Santiago wordt, sinds we Galicië zijn binnengewandeld, elke 500 meter aangegeven met een paaltje waarop het met drie cijfers achter de komma nauwkeurig staat vermeld. We zijn vanochtend natuurlijk vertrokken bij het bordje 100km tot Santiago, en slapen als het goed is rond het 73 km-paaltje. Het heeft aan de ene kant iets heel charmants, dat je zo minutieus op de hoogte wordt gehouden van hoever je nog moet, maar het heeft ook iets frustrerends omdat soms de kilometers stukken langzamer onder je voeten doorglijden dan je hoopt, en daar word je dan elke 500 meter aan herinnerd.
In ieder geval is de laatste acht kilometer supermooi. We krijgen wat meer lucht te zien, meer vergezichten, meer velden in de verte met koeien erop, minder bomen die ons het zicht ontnemen, en we zijn zo blij dat we lekker buiten zijn. Dat de zon weer schijnt, dat we rust in onze knar hebben omdat we gereserveerd hebben, dat het fysiek zo goed gaat. We wandelen hand in hand Ferreira binnen en denken aan Katarina en dat dit haar laatste camino is. Als wij één ding zeker weten, dan is het wel dat dit NIET onze laatste camino is. No way Jose!
Slapen: Albergue Ponte Ferreira. Slapen voor 15 euro, diner voor 10 euro, ontbijt voor 5 euro. De stapelbedden schijnen nogal dicht bij elkaar te staan, maar wij hebben weer geluk: er blijkt nog een tweepersoonskamer vrij te zijn. Voor 20 euro meer slapen we samen en hebben we een privé badkamer. Superfijn.
No reacties