We zijn zeer in onze sas met de suggesties van de dame bij het foodtentje onderweg. Ze suggereerde de waterval, maar voor de avond ook het restaurant in Nasbinals. We besluiten er te reserveren, en als we er om 19.00 uur aankomen is de hele toko gevuld. Serveersters en obers met armen als bootwerkers lopen rond met grote pannen vol met aligot, om met veel vertoon de regionale specialiteit op de borden te gooien. Ook wij bestellen het. Alleen Joséphine heeft het al elders gegeten, dus die neemt truffade, ook iets typisch van hier. Een soort aardappel gratin met knoflook. De aligot is onwaarschijnlijk lekker, net als de boeuf van Piet en mijn saucisse. We hebben het veel over de liefde. Nathalie, de musicalzangeres uit Parijs, kan haar grote liefde maar niet vinden – ze is 52 jaar oud – en Joséphine is twee keer gescheiden. We lachen hard om Nathalies verhalen over mislukte dates en mannen van 30 die haar benaderen voor seks, en leven met haar mee als ze vertelt dat ze kort voor haar trouwdag haar verloving verbrak omdat haar vriend aan drugs verslaafd bleek te zijn. Wij vertellen op onze beurt over hoe wij elkaar gevonden hebben en dat dat ook niet zonder slag of stoot ging. Ze ligt in een deuk als we vertellen over mijn eerste mail aan Piet waarin ik aangaf: ‘Als ik jouw profiel lees, denk ik: dikke vette NEE!’ Hoe anders is het godzijdank gelopen. Het was een verrukkelijke avond.
We gaan tegen half elf terug naar onze gîte. We liggen op supersmalle eenpersoonsbedjes met piepende en krakende veringen en vragen ons af: was dit ooit een ziekenhuis en liggen we op antieke ziekenhuisbedjes? Zo lijkt het wel. De volgende ochtend blijken we beiden bijzonder goed geslapen te hebben, dus het maakte blijkbaar niets uit. We melden ons rond 8.45 uur voor het ontbijt, dat hier donativo wordt aangeboden. Twee hospitaliers zijn druk bezig met de stoelen op de tafels te plaatsen, en kijken ons aan van: wat moeten jullie nou weer hier? Dan mompelt er één: ‘Ai, j’ai oublié les deux Hollandais’. Ik grinnik en vraag of we toch nog mogen ontbijten. ‘Mais bien sûr!’ De jampotten komen tevoorschijn alsmede de boter, er wordt een pot hete koffie voor ons gezet, hij haalt ergens brood vandaan, een pak melk, yoghurt, cruesli, het is werkelijk geweldig. We ontbijten in deze reusachtige kantine met om ons heen tientallen stoelen die omgekeerd op de tafel staan, en vinden het heerlijk. ‘Vandaag gaan jullie het hoogste punt van de hele camino in Frankrijk over’, zegt dan de andere hospitalero. ‘Bij Aubrac. 1307 meter.’ Cool. Dan gaan we daar maar eens aan beginnen.
We bedanken de heren uitgebreid voor hun vriendelijke service, gooien geld in de box om onze woorden kracht bij te zetten, en verlaten deze grappige plek. Buiten komen we tot onze verbazing Joséphine tegen. Die was al twee kilometer het dorp uit toen ze ontdekte dat ze haar handdoek was vergeten in haar gîte. Die heeft er dus al vier kilometer op zitten terwijl ze nu pas begint met de route. Er staat ons 500 meter stijgen en 800 meter dalen te wachten, en Joséphine heeft heel veel last van haar knie. Ik heb haar gister mijn kniebrace aangeboden – met mijn knie gaat het gelukkig heel goed – maar die is haar te strak dus die geeft ze me nu terug. Ze loopt een stuk met ons op, dan raken we haar weer kwijt, en kort voor we Aubrac binnenlopen – na zeven kilometer – zien we haar strompelend de heuvel af zakken. Het lijkt of ze haar knie bijna niet meer kan buigen. Ai ai…
Aubrac heeft voor ons iets magisch. We zijn er nu voor de derde keer, dit kleine dorpje aan het einde van de ruige vlakten van de Aubrac streek, en elke keer worden we weer naar de Tour des Anglais gezogen. Dit is een vierkante toren aan de rand van het dorp die gebouwd is in de 14e eeuw als bescherming tegen de Engelsen in de honderdjarige oorlog. Vanaf het begin werden hier al pelgrims verzorgd, waarmee het de oudste stopover-gîte in Frankrijk is. Zelf hebben wij er in 2015 ook geslapen. Zo’n inspirerende plek! Het heeft er zelfs toe geleid dat toen we een plot verzonnen voor een schrijfwedstrijd afgelopen november, de Harland Awards waaraan we meededen, deze toren centraal stond. De Harland Awards is een prijs die wordt uitgereikt aan het beste verhaal in het Fantastische Genre (sci-fi, horror, fantasy) en die door grote jongens als Thomas Olde Heuvelt is gewonnen. We bleken een groot aantal concurrenten te hebben afgelopen februari, toen we naar de prijsuitreiking gingen. Maar liefst 147 schrijvers hadden meegedaan. We zaten niet bij de beste vijf (ook absoluut niet verwacht) en de uitslag zou online gezet zijn. Toen we naar huis fietsten aan het einde van de dag zei ik tegen Piet: ‘Ik hoop dat we wel bij de beste honderd zitten, dat zou toch leuk zijn.’ Je kunt onze trots begrijpen toen we thuis op de website van de Harland Awards zagen dat we 11e geworden waren! Hier vind je het verhaal dat we toen geschreven hebben. Het is nogal een fikse van 6500 woorden dus ik zou zeggen: alleen als je tijd hebt 🙂
We nemen een uitgebreide pauze bij de Tour des Anglais en beginnen dan aan de kilometers lange afdaling. Als we Aubrac achter ons hebben gelaten en via een stenig paadje de diepte in duiken, hebben we een spectaculair uitzicht over de vallei van de Lot die voor ons ligt. Een informatiebord vertelt ons dat pelgrims van eeuwen geleden bij dit uitzichtpunt verzuchtten: ‘On est arrivé au bout de l’enfer’. We zijn bij het einde van de hel aangekomen. Blijkbaar werd de Aubrac toen echt gezien als de hel: open vlaktes waar je was overgeleverd aan de elementen, onherbergzaam vanwege het gebrek aan dorpjes en onderkomens, het steppe-achtige landschap met de grote rotsblokken in verder kale velden, een deprimerende leegte. De hel. Zo hebben wij het niet bepaald ervaren! Wij hebben genoten van de vergezichten, van de wind, de prachtige koeien, het mooie dorpje Nasbinals en nu het lieflijke dorpje Aubrac, van de rust. Wat voor ons ligt ziet er ook geweldig uit, maar wat achter ons ligt was prachtig!
Nu is het voetje voor voetje over rollende stenen en boomwortels door het bos steil naar beneden. Joséphine appt dat ze vanuit Aubrac een lift heeft genomen omdat het niet meer ging met haar knie. Zo balen, maar ik denk dat het verstandig was: deze afdaling was niet leuk geweest.
Zonder brokken komen we aan in St. Chely d’Aubrac. We staan te kwijlen bij de menukaart van ons hotel en besluiten ter plekke om daar vanavond maar te reserveren. Wilt u hier morgenochtend ook ontbijten? Vooruit, doen we. We worden naar onze hotelkamer verderop in de straat gebracht en genieten van de warme douche en de fijne bedden. Na die ontzettende hel die we de afgelopen dagen blijkbaar hebben moeten doorstaan – waarvan we NIETS gemerkt hebben – ligt er een stukje hemel op ons te wachten.
PS Vind je het leuk om onze nieuwsbrief te ontvangen? Laat maar weten, dan sturen we je eens per week of zo een overzicht van een aantal posts.
PS II We zijn ook te vinden op Polarsteps en Instagram, mocht je geen genoeg van ons krijgen.
No reacties