Afgelopen zaterdag was het weer zover: we brachten een bezoekje aan Pieters oom Pim. Het was een stralende dag. De zon brandde hoog aan de blauwe hemel, we hadden zin hem weer te zien. Boven ons vlogen vliegtuigen af en aan richting Schiphol, maar op het terrein zelf was geen enkele activiteit. Zelfs geen bewoners op skelters of driewielers, het leek wel of we gemist hadden dat er een ramp gaande was en dat het advies was binnen te blijven met ramen en deuren gesloten.
‘Hoe kan dit nou?’ vroeg ik Pieter, ‘het is toch Koningsdag?’
‘Blijkbaar organiseren ze hier geen activiteiten,’ concludeerde hij uit de bizarre stilte op straat. We liepen langs het café waar we altijd een kop koffie drinken als we hier zijn. Het was dicht en lag er, ondanks het felle zonlicht, troosteloos bij. In Pims gebouw gekomen liepen we langs de algemene woonkamer richting zijn slaapkamer, maar werden teruggehaald door een zacht ‘hey’ dat ons bekend klonk. Nog voor we omgedraaid waren en teruggelopen naar de woonkamer, kwam Pim al met zijn rollator en grote grijns tevoorschijn. Hij had een oranje t-shirt aan en een slinger om zijn nek.
‘Hey Pim. Wat zie je er goed uit.’
‘Hey.’ We schudden elkaars hand en liepen met Pim de gang af naar de grote algemene hal. Vanaf daar had je perfect zicht op de rotonde voor het pand, waar het normaal gesproken een komen en gaan was van mensen die richting het café liepen of gewoon een blokje om gingen. Nu was er niemand.
‘Kopje koffie, Pim?’
Daar had Pim wel zin in. Terwijl Pieter koffie voor ons haalde, kwam een huisgenoot van Pim tevoorschijn. Een jonge man nog, ergens in de veertig denk ik. Kleine, dicht bij elkaar staande oogjes in een dik, rond gezicht, vlezige lippen en een broekriem die over zijn dikke buik spande. Deze jongen hield Pim altijd met haviksogen in de gaten, en interviewde ons altijd navenant. Waar zijn jullie geweest? Waar gaan jullie heen? Moet Pim in de rolstoel? Waarom doe je hem zijn jas aan? Wanneer zijn jullie weer terug? Gaan jullie naar het café? Dat soort vragen. Deze man werkt me altijd een beetje op mijn zenuwen, en ook nu wist ik niet of ik hem nou moest betrekken bij het gesprek of juist negeren. Ik besloot het maar van het gesprek af te laten hangen. Zo diepgaand zou het toch niet worden.
‘Eh..eh..Pim..Pim..Fau…Mooi zinge…Hier.’ Hij wees richting de kerk naast het café.
‘Was er een vrouw die mooi zong, Pim?’
‘Hier…Hier. Man ook. Mooi zinge…’
‘Was er een koor?’
‘Ja. Mooi.’
‘Mijn zus zingt ook in een koor,’ zei ik. ‘Die kan ook heel mooi zingen.’
‘Ja? Zus? Goete doen?’
‘Ik zal de groeten doen aan mijn zus, Pim. Dat vindt ze vast leuk.’
Het was even stil. Zijn huisgenoot, die achter ons op tafel zat, zei ook niets.
‘Paus dood,’ zei Pim toen. Dat was waar ook. De paus werd vandaag bijgezet in Rome. Het was niet Koningsdag waarom het zo stil was hier, iedereen zat voor de buis naar de begrafenis van de Paus te kijken.
‘Ja, Pim. De Paus is dood.’
‘Paus geen fau.’
‘Nee, dat klopt, de Paus heeft geen vrouw. Ook geen kinderen hè?’
‘Paus dood,’ zei Pim peinzend.
Achter ons leek de jongen met de kraaloogjes uit een soort catatonie te ontwaken. ‘De paus is dood. Godverredomme.’
Ik verslikte me in mijn koffie, die Pieter inmiddels gebracht had, en moest alle zeilen bijzetten om niet in lachen uit te barsten.
‘Pim is bijna jarig hè?’ gooide ik het over een luchtiger boeg.
Pim wees naar zichzelf. ‘Pim. Pim. Jajig.’
‘Ga je een mooi feestje geven?’
‘Feest. Zinge. Mooie fau. Ook man.’
‘Gaan de mooie vrouw en man ook op je feestje zingen, Pim? Dat is wel geweldig, zeg.’
Pim dronk zijn koffie op, smakte en draaide met zijn hand een rondje op zijn buik. Het had hem goed gesmaakt, dat was duidelijk.
‘Hoe oud wordt Pim?’ vroeg kraaloogje achter ons.
Op dat moment kwam er een jongen met syndroom van Down naar ons toe gelopen. ‘Hey Joke!’ riep hij enthousiast terwijl hij me zijn hand uitstak.
‘Hai!’ zei ik. ‘Ik ben niet Joke hoor, ik ben Marlies.’
‘M’lief,’ herhaalde hij. Ik vond het goed.
‘En wie ben jij?’
Daar kwam niets op. De jongen lachte guitig naar Pieter en draaide zich toen om.
‘Pim wordt tachtig,’ zei ik tegen kraaloogje, om antwoord te geven op zijn eerder gestelde vraag.
‘Táchtig?!’ zei hij, een verbaasde blik op Pim, die er uitgebreid grijnzend bij zat.
‘Tachtig,’ bevestigde ik.
‘Ouwe taart. Godverredomme.’
Met die woorden stond kraaloogje op, draaide zich om en liep zonder nog iets te zeggen naar de toegangsdeur van hun woondeel. Pim keek hem na.
‘Je bent een ouwe taart, Pim,’ zei ik lachend.
‘Taart,’ zei Pim. ‘Zinge.’
Zo is het.
No reacties